Een bijzonder groeifenomeen bij de vorming van edelstenen is de trapiche. Tijdens de groei vormen zich insluitsels tussen de groeisecties. Trapiche de caña is Spaans voor tandrad of wiel van een suikermolen. Het tandrad is een hexagonaal figuur dat in de natuur vaker voorkomt. Denk maar eens aan sneeuwvlokken en honingraten. Trapiches worden vooral gevonden in basalt-, weinig in metamorf gesteente.
We onderscheiden:
- A-type: de gewone trapiche: een mix van “insluitsels” van zes spaken tussen zes secties.
- B-type: reverse, de sécties bevatten de “insluitsels” en de spaken bestaan uit het edelsteenmateriaal.
- Trapiche-like: kleurzonering (van hetzelfde materiaal) of insluitsels in bijvoorbeeld:
- diamant, beryl-pezzottaiet
- bij minder symmetrische kristallen als rhodochrosiet uit Argentinië
- muscoviet (cherry-blossom-stone)
- kwarts met goudgele insluitsels van rutielnaalden



De trapiche bestaat uit een kern, zes sectoren en zes spaken, zie tekening. De kern is de feitelijke groei en het ontstaan van een edelsteen. De kern groeit langzaam van binnen naar buiten en haltervormig. En bestaat uit óf hetzelfde (sectorzonering) óf ander (dendritisch) materiaal. Door een verandering van de groei omstandigheden (temperatuur, druk) leidt dit tot spanningen en verdringing tussen de grenzen van de sectoren waarbij buisvormige insluitsels ontstaan. Deze insluitsels “verzamelen” zich en groeien tussen de secties tot spaken die haaks op de piramidale kernvlakken staan. De insluitsels zijn vaak vloeistofinsluitsels, 2-fasen en vaste insluitsels; bij robijn calciet of dolomiet, bij smaragd vaak albiet of koolstof. De sectoren verkrijgen een trapeze vorm.
Trapiche komt voor in kristallen van de hogere kristalstelsels die meer symmetrie hebben dan de lagere stelsels, te weten:
- kubisch; granaat, spinel
- trigonaal; korund: robijn, saffier, toermalijn, kwarts
- hexagonaal; beryl: aquamarijn, smaragd
Vindplaatsen
Trapiches van het basaltisch type komen “algemeen” voor. Trapiche-robijn wordt nogal eens gevonden in Myanmar (Mogok), India (Kashmir), Pakistan en Sierra Leone. Diep donkerrode robijnen uit Myanmar worden gebrand en verkrijgen een lichte kleur. Trapiche-saffieren worden gevonden in onder meer Australië, Cambodja en China. Er zijn trapiche-saffieren in-reverse bekend: de spaken bestaan uit korund, de secties uit matrix (geen rutiel, maar flogopiet!). Smaragd-trapiches worden gevonden in onder meer Brazilië en Columbia. De vuilwitte spaken in deze trapiches zijn van albiet, de zwarte spaken van koolstof. Bij Chivor-smaragd is de kern veelal groen, bij Muzo-smaragd is de kern veelal zwart.
Trapiches van het metamorfe type komen vrij weinig voor. Het gaat dan om trapiche-robijnen uit Myanmar en Sri Lanka. Ze zijn vaak doorschijnend en hebben donkergrijze spaken. De buitenranden kunnen door ijzeroxide bruin zijn gekleurd.
Trapiche-katogen
De secties laten soms (lamellaire) streping zien, soms tonen ze katoog-effecten.
Kruisstenen
Kruisstenen zijn een beetje vergelijkbaar met trapische stenen. Ook bij de kruisstenen is er sprake van een ster vorm. De meest bekende kruisstenen zijn:



- Chiastoliet (Al2(SiO4)O) is een variant van het orthorombische andalusiet. Chiastoliet vormt vaak langgerekte rechthoekige specimen, een pseudo-tetragonaal kristal.De chiastoliet heeft vier spaken van materiaal uit het omliggende gesteente: vaak opake koolstof en schist.
- Tweelingen van aragoniet (CaCO3) Drie orthorombische kristallen zijn zodanig met elkaar vergroeid (kruisen elkaar) dat er een zeskantig kristal wordt gevormd, een pseudo hexagonaal prisma.
- Een bijzonder steen is nog de “cherry-blossom-stone” uit Japan. Het materiaal bestaat uit een variant van muscoviet: piniet. Piniet is samengesteld uit fijnkorrelig materiaal bestaande uit mica- en kleimineralen. De “cherry-blossom-stone” is oorspronkelijk begonnen als indialiet (Mg2Al3(AlSi5O18) die later omgezet wordt naar cordieriet ((Mg,Fe)2Al3(AlSi5O18)) maar de hexagonale vorm van indialiet blijft behouden (een zogenaamde pseudomorfose).
De piniet verdringt (hydrothermaal metamorfisme) bij de groei het pseudomorfe cordieriet en vormt zes sectoren met één haltervormig cordieriet (indialiet) kristal. Het omgevingsmateriaal bestaat uit hornfels.
- Cordieriet en indialiet zijn polymorfe mineralen; d.w.z. bij een min of meer dezelfde chemische samenstelling komen ze in twee verschillende kristal systemen voor.
- Hornfels (Duits voor hoornrots) is een fijnkorrelig contactmetamorf gesteente dat onder invloed van temperatuur van binnendringende granitische magma’s het aanwezige gesteente omvormt.
Bronnen
- Schmetzer G&G ‘96 vol 32-4 blz. 242
- Pignatelli G&G ‘15 vol 51-3 blz. 222
- NGL-lesboek H5.5 Kristalgroei
- W.vdr Giessen, Gea 94-4 blz. 143